Ezekiel 14

u die Mij niet hebt gehoorzaamd, maar liever het voorbeeld van de volken rondom u volgde.” ’

1Terwijl ik nog bezig was hun dit alles te vertellen, stierf Pelatja, de zoon van Benaja, plotseling. Ik liet mij met mijn gezicht naar beneden op de grond vallen en riep: ‘Och Here God, wilt U ieder die nog over is in Israël, gaan doden?’

2Opnieuw kwam er een boodschap van de Here: 3‘Mensenzoon, het restant van het volk dat in Jeruzalem is achtergebleven, zegt over uw medeballingen: “De Here heeft hen vanwege hun goddeloosheid gestraft en verbannen. En nu heeft Hij ons hun land gegeven!” 4Maar vertel de ballingen dat de Oppermachtige Here zegt: “Ook al heb Ik u verspreid over alle landen van de wereld, toch zal Ik een heiligdom voor u zijn gedurende uw verblijf in die landen. 5Ik zal u weer verzamelen uit de landen waarover u bent verspreid en u het land Israël teruggeven. 6En als u vandaar bent teruggekeerd, zult u elk spoor van de afgodenverering verwijderen.

7Ik zal u een ander hart geven en een nieuwe geest, uw harten van steen zal Ik vervangen door tedere harten van liefde, 8zodat u mijn wetten zult gehoorzamen en mijn volk zult zijn en dan zal Ik ook uw God zijn. 9Maar wat betreft degenen die in Jeruzalem zijn achtergebleven en met hart en ziel hun afgoden dienen, hun zal Ik al hun zonden betaald zetten,” zegt de Oppermachtige Here.’

10Toen sloegen de cherubs hun vleugels uit en stegen op in de lucht met hun wielen naast zich. De heerlijkheid van de God van Israël bevond zich boven hen. 11En de heerlijkheid van de Here steeg op uit de stad en begaf zich boven de berg aan de oostkant. 12Daarna bracht de Geest van God mij terug naar Babel, naar de Joden die daar in ballingschap waren. En zo eindigde mijn visioen waarin ik Jeruzalem bezocht. 13Ik vertelde de ballingen alles wat de Here mij in dit visioen had laten zien. 14

De ballingschap voorzegd

15Opnieuw kreeg ik een boodschap van de Here: 16‘Mensenzoon,’ zei Hij, ‘u leeft tussen opstandige mensen die de waarheid zouden kunnen kennen als zij dat wilden. Maar zij willen niet. Zij zouden Mij kunnen horen als zij wilden luisteren, maar ook dat willen zij niet. 17Want zij zijn opstandig. Laat hun daarom maar eens zien wat het is om te worden verbannen. Neem alles wat u dragen kunt op uw rug en verlaat uw huis, ga maar ergens heen. Maar doe het wel bij daglicht, zodat zij het kunnen zien en misschien zal het dan tot hen doordringen wat dit betekent, ook al zijn zij nog zo opstandig. 18Breng overdag uw bagage naar buiten, zodat zij het goed kunnen zien. Diezelfde avond moet u dan uw huis verlaten, net als ballingen wanneer zij beginnen aan hun lange tocht naar verre landen. 19Maak een gat in de wand van uw huis en kruip daardoor naar buiten. 20Hijs uw bagage op uw rug, terwijl zij toekijken en loop in het donker de stad uit, bedek uw gezicht en kijk niet om u heen. Dit alles is een waarschuwing aan het adres van de Israëlieten voor het onheil dat over Jeruzalem zal komen.’ 21Ik deed wat mij was opgedragen. Bij daglicht bracht ik mijn bagage—alles wat ik in ballingschap kon meenemen—naar buiten en die avond maakte ik met mijn handen een gat in de muur. Daarna vertrok ik met mijn spullen, terwijl de mensen toekeken.

22De volgende morgen kreeg ik de tweede boodschap van de Here: 23‘Mensenzoon, hebben deze opstandige Israëlieten u niet gevraagd wat dit alles te betekenen heeft?
Copyright information for NldHTB